Effectief bewoners benaderen

In de vorige fase zijn de scenario’s gekozen. Nu worden ze verder verkend, ingekleurd en getoetst. Dat gebeurt aan de hand van drie gelijkwaardige criteria: de technische, economische en sociale. Als een scenario maar aan één van de criteria niet voldoet, valt deze af. Zo kan een oplossingsrichting weliswaar technisch en economisch haalbaar zijn, zonder draagvlak in de wijk gaat het niet. Bewoners moeten immers achter uw selectie voor de energietransitie staan en/of daarin willen investeren.

Op dit moment komen de energietypes uit de vorige fase goed van pas. Dat brengt u samen met andere informatie over de sociale structuur van de wijk. Nu liggen er voldoende handvatten om een werkbaar communicatie- en implementatieplan samen te stellen. Maar is dat plan ook kansrijk? Dat wil zeggen: sluit het goed aan bij de behoeften, wensen en mogelijkheden van de bewoners? Met testen op kleine schaal kunt u dit toetsen. Effectief is om hierbij de voortrekkers te raadplegen.

Een effectieve wijkbenadering bestaat uit de volgende stappen:

1. Zijn (onderdelen van) de gekozen scenario’s (nog) onzeker? Dit is het juiste moment om dat te onderzoeken en te toetsen. Het kan bijvoorbeeld wel betekenen dat de projectgroep nieuwe interviews moet afnemen of een bijeenkomst met bewoners en eigenaren moet beleggen om naar hun mening en input te vragen.

2. Werk – aan de hand van de geselecteerde scenario’s – uit hoe de projectgroep bewoners en eigenaren zowel collectief als individueel het beste kan benaderen. Waardoor worden ze enthousiast, welke begeleiding hebben ze nodig? De energietypen en kansen voor de wijk uit fase twee dienen daarbij als leidraad.

a. Voor een collectieve benadering bepaalt de groep:
• welke bestaande communicatiekanalen en initiatieven in de gemeente, wijk en buurt zijn in te zetten?
• welke inhoud en ‘tone of voice’ van de communicatie sluit het beste aan bij de wensen, kennis, interesses en belemmeringen van de doelgroep(en)?
• is het mogelijk om (communicatie)middelen uit landelijke of regionale initiatieven als Reimarkt of Woonconnect naar uw wijk te vertalen?

b. Voor een individuele benadering bepaalt de groep per energietype:
• welke communicatiemiddelen zijn passend voor een meer individuele benadering? Is het bezoek aan huis, een digitale omgeving, een tijdelijke demonstratiewinkel (pop up store) of iets anders?
• welke inhoud en ‘tone of voice’ van de communicatie sluit het beste aan bij de wensen, kennis, interesses en belemmeringen van de geselecteerde energietypes?
• welke ondersteuning is passend voor individuele bewoners om tot investeringen in en/of aanpassingen aan hun woning te komen?

Hoe persoonlijker de projectgroep de benadering en ondersteuning naar de individuele bewoners invult, des te beter kan ze inspelen op vragen zoals:

  • de verwachte woonduur en waardevermeerdering van het huis: welke investeringen (geld, tijd, inspanning) zijn de moeite waard?
  • in hoeverre is de bewoner bereid om in energiemaatregelen te investeren (afgezet tegen andere prioriteiten en woonwensen)?
  • zijn er financiering- of subsidiemogelijkheden voor specifieke aanpassingen aan de woning?
  • kan de bewoner aansluiten bij collectieve acties op gebied van energiebesparing of duurzame energiebronnen? Hoe maakt de bewoner een juiste keuze, wie is te vertrouwen? Voortrekkers in de wijk kunnen hierbij behulpzaam zijn.

3. Kleinschalige testen, bijvoorbeeld in één straat of woonblok, geven een goede indicatie van de kans van slagen van het ontwikkelde communicatie- en implementatieplan. Op basis daarvan stelt de projectgroep de aanpak waar nodig bij of laat nogmaals een test uitvoeren.